Er was eens een klein jongetje dat het liefst de hele dag met zijn vingers in de neus zat. Als het maar even kon dan stopte hij er eentje in zijn neus en voelde of er misschien nog een lekker snotje in zit. Zo’n heerlijke groengele glibberige jongen. Hij vond ze heerlijk. Hij pulkte ze niet alleen uit zijn neus, maar at ze ook op.
’s Ochtends als hij op stond wilde hij niet ontbijten. Nee, zijn neus zorgde voor een goed begin van de dag. De hele nacht hadden de snotjes kunnen drogen, dus zaten er lekker veel korstjes in. De dag kon hij daarom knabbelend beginnen.
Het kon hem helemaal niet schelen als andere mensen hem zagen peuteren. De afkeurende en walgende blikken zag hij niet eens meer. Opmerkingen als “Straks komt je vinger nog aan de bovenkant van je hoofd eruit.” of “Kijk uit, straks blijft je vinger nog voor altijd vastzitten.” maakten hem helemaal niks uit. Hij vond het gewoon lekker.
Op een middag was het tijd voor de lunch. Het jongetje liep een parkje in en ging zitten op een bankje. Op het bankje zat een oud vrouwtje. Even keken de twee elkaar aan. Al snel stak het jongetje zijn vinger in de neus. Hij wist dat er een goede klont in zat. Pas nog had hij zijn neus opgehaald en tijdens het snuiven voelde hij het zitten. Deze snotbrok had hij speciaal voor nu bewaard. Zijn vinger raakte zijn lunch, maar voordat hij het kon peuteren was zijn vinger plotsklaps uit zijn neus verdwenen. Geschrokken voelde het jongetje aan zijn hand. Het deed een beetje pijn. Hij keek naar het oude vrouwtje dat hem wat walgend aankeek. Ze had zojuist een flinke tik op zijn hand uitgedeeld zodat de vinger naar beneden werd getrokken. Zo zijn neus uit.
Een valse glimlach verscheen op haar gezicht. Ze was wat van plan. Dit oude vrouwtje bleek niet zomaar een oud vrouwtje te zijn. Ze bleek een heks. “Ik zal ervoor zorgen dat je nooit meer in je neus kunt peuteren!” krijsde ze. Even mompelde ze wat en maakte rare bewegingen met haar handen. Het jongetje voelde zijn neus tintelen. Er moest wel iets raars gebeuren.
Na de toverspreuk verdween het oude mens. Het jongetje vond het tijd om te gaan lunchen en dacht weer aan die hele grote brok snot die op hem wachtte. Met grote zin ging zijn vinger richting zijn neusgat. Zijn vinger mistte. Waar net zijn neus nog zat, zat nu helemaal niks. Zijn neus was verdwenen. Maar wat was dat op zijn voorhoofd? Dat was gek, daar zat ineens zijn neus, met de snotbrok er nog in. Snel stak hij zijn vinger wat hoger en …… ploef, weg was de neus. Dit maal zat hij bij zijn rechteroor. Iets sneller bewoog hij zijn vinger en …… ploef, daar zat de neus op zijn achterhoofd. Een beetje paniekerig begon hij zijn vinger naar allerlei plekken op zijn hoofd te bewegen, maar ….. ploef, daar zat zijn neus ineens op zijn kin. Zelfs met de vingers van twee handen wilde het niet lukken om zijn neus te snel af te zijn. Hoe het jongetje het ook probeerde, hij kon maar niet bij zijn neus komen. Door de vloek van de heks heeft het jongetje nooit meer een vinger in zijn neus kunnen doen.
leuk!!