In een klein hokje staan we met z’n tweeën. Nadat hij geplast had, was het mijn beurt. Een beetje moeizaam kom ik overeind nadat ik zijn broek omhoog gehezen heb. Een paar tellen later laat ik de boel lekker lopen. Naast me hoor ik twee handjes in een applaus op elkaar gaan, een plasapplaus.
“Goed zo papa! Yeeh papa, goed zo!” Liam van twee en een half (ja ik spring even terug in de tijd) staat naast me te springen terwijl hij klapt. Hij vindt het zo knap dat zijn vader staand kan plassen. Hij gloeit van trots dat zijn vader net als hij in de wc plast.
Dat is het dus eigenlijk. Hij doet net als papa. Hij voelt zich groot als hij dezelfde dingen kan als mij. Tijdens de potjestraining klapten we als hij een plasje deed op het potje. We moedigden hem aan als hij het goed deed.
Ondanks dat hij het tegenwoordig zelf aan kan geven, soms gaat het nog mis, sturen we hem regelmatig naar het toilet toe. Als we weg moeten, dan gaan we eerst even zodat we onderweg niet hoeven. Enkele vaste prik momenten dus. Zijn we bijvoorbeeld in een pretpark, dan gaan we bij aankomst eerst naar de wc. We hebben dan meestal al een tijdje in de auto gezeten. Zelf moet ik dan ook.
Over het algemeen gaat Liam dan met mij mee naar het toilet. Eerst hij zittend op de wc en dan ik staand. Waar we ook zijn, je hebt grote kans dat het plasapplaus begint. Eigenlijk moet ik er wel om lachen. In mijn hoofd probeer ik me wel eens in te denken wat die poepende meneer in het hokje ernaast van denkt.